Het wonder van het leven begint als een zaadcel van de vader met een eicel van de moeder versmelt en 1 cel met een unieke genetische blauwdruk vormt. Deze cel, de zygote, blijft zich dan herhaaldelijk delen, tot uiteindelijk een nieuw en uniek menselijk wezen wordt gevormd.
Om te kunnen uitgroeien tot een menselijk wezen, moeten de geslachtscellen beschikken over bepaalde informatie, over erfelijke kenmerken (lengte, morfologie, kleur van de ogen, van de huid, het haar, het geslacht,...) De cel is de kleinste eenheid waaruit een lichaam is opgebouwd en bestaat uit een celkern en het cytoplasma (celvocht).
De kern van de cel (DNA) bestaat uit een stof die chromatine wordt genoemd en op het moment dat de cel zich deelt, deelt ook de chromatine zich op in chromosomen.
De man is degene die het geslacht van de baby bepaalt. Van elk chromosoom hebben wij er 2, dus ieder chromosoom bestaat uit een paar van 2. Behalve bij de eicel en de zaadcel, die hebben van ieder chromosoom maar 1 deel. Na de bevruchting, als de eicel en zaadcel samensmelten, ontstaat er dan een nieuwe cel die weer van ieder chromosoom 2 delen heeft.
22 chromosomen + 1 Y-chromosoom.
Bijgevolg zal het geslacht van de baby afhangen van de geslachtschromosoom van de zaadcel die de eicel zal bevruchten.
Bij de samensmelting van de eicel en de zaadcel ontstaat er dus een nieuwe cel met 46 chromosomen en zo ontstaat er tegelijkertijd nieuw leven.